Dat het al dan niet beneficiair aanvaarden van een nalatenschap de familiebanden ernstig op scherp kan zetten blijkt maar weer eens uit een uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 28 juni 2018.[1]
Als vader in 1994 komt te overlijden laat hij vrouw en 11 kinderen na. Wanneer moeder in het najaar van 2017 komt te overlijden wordt haar nalatenschap door negen kinderen zuiver aanvaard. Twee kinderen aanvaarden beneficiair.
OUDERLIJKE BOEDELVERDELING
In zijn testament van 1986 heeft vader een zogenoemde ouderlijke boedelverdeling opgenomen. Volgens de ouderlijke boedelverdeling, die onder het huidige erfrecht niet in een testament kan worden opgenomen maar in oude testamenten haar gelding behoudt, wordt de nalatenschap zodanig verdeeld, dat de langstlevende alle goederen verkrijgt en de kinderen een niet-opeisbare vordering op de langstlevende ter grootte van hun erfdeel. In de volksmond spreekt men ook wel van een “langstlevende testament”.
Wanneer moeder in 2017 komt te overlijden maken de schulden aan haar kinderen uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling van vader deel uit van haar nalatenschap. De uitspraak van de Rechtbank vermeldt niets over de omvang van de nalatenschap, maar kennelijk zijn de schulden groter dan de activa. Denk er daarbij aan dat de vorderingen van de kinderen zijn als gevolg van verschuldigde rente fors kunnen zijn toegenomen.
VERHAAL SCHULDEN
Dat een erfgenaam niet alleen de bezittingen erft maar aansprakelijk wordt voor de schulden van de erflater, mag als algemeen bekend worden verondersteld. Schuldeisers kunnen niet alleen verhaal uitoefenen op het door de erfgenaam geërfde, maar op zijn of haar gehele vermogen![2]
Kennelijk zagen twee van de elf kinderen de bui al hangen. Zij kozen voor de beneficiaire aanvaarding. Daarmee konden schuldeisers dus geen verhaal uitoefenen op hun overige vermogen.[3] Dit leidde er, (ook hier zwijgt de uitspraak over) kennelijk toe dat de twee beneficiaire aanvaard hebbende kinderen hun vordering op de nalatenschap van moeder bij hun negen broers en zusters, die de nalatenschap zuiver aanvaard hadden konden indienen. Zij waren immers schuldeisers van haar nalatenschap en de negen erfgenamen volgden haar in die schulden op. Het tweetal kon nu zelfs de vorderingen op moeder op het volledige vermogen van de anderen verhalen.
Het zal er binnen deze familie wel erg onrustig aan zijn toegegaan, want twee van de elf zagen hun vermogen toenemen ten laste van de overige negen. Van een gelijke verdeling over alle erfgenamen was hierdoor zeker geen sprake. Voor de onfortuinlijke broers en zusters was dit onaanvaardbaar. Zij spanden een procedure aan.
WET BESCHERMING ERFGENAMEN TEGEN SCHULDEN
In deze procedure gaan zij voor twee ankers liggen. Allereerst doen zij een beroep op de Wet Bescherming Erfgenamen tegen Schulden. Deze wet is op 1 september 2016 van kracht geworden en heeft onder meer geleid tot het opnemen van artikel 194a in boek 4 van het Burgerlijk Wetboek.[4] Doel van deze wet is onder meer om erfgenamen te beschermen tegen schulden die zij niet kenden en ook niet behoorden te kennen. Na de ontdekking van zo’n schuld kan de erfgenaam machtiging aan de Kantonrechter vragen om de nalatenschap alsnog beneficiair te mogen aanvaarden. Zij stellen dat moeder de nalatenschap van vader had afgewikkeld en dat zij niet op de hoogte waren van hun vorderingen uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling.In de tweede plaats doen zij een beroep op de redelijkheid en billijkheid nu de nalatenschappen van hun ouders feitelijk ongelijk over de kinderen zijn verdeeld terwijl het altijd de wens was van de ouders om alle kinderen juist gelijk te behandelen.
Het mag hen echter niet baten. De Kantonrechter stelt eerst vast hoe de woorden “kenden en behoorden te kennen” moeten worden uitgelegd. Daarvoor grijpt hij terug naar de parlementaire geschiedenis.
De strekking van artikel 4:194a BW is dat dit artikel alleen bescherming biedt voor schulden die de erfgenamen niet kenden en evenmin behoorden te kennen op het moment dat zij de nalatenschap zuiver aanvaardden. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat met de woorden ‘kenden en behoorden te kennen” wordt aangesloten bij het begrip goede trouw in artikel 3:11 BW. Goede trouw ontbreekt als de erfgenamen van het bestaan van de schulden wisten op het moment van aanvaarding van de nalatenschap. Ook als de erfgenamen weliswaar een juiste voorstelling van zaken misten met betrekking tot de aanwezige schulden, maar onder de gegeven omstandigheden beter behoorden te weten of twijfelden of hadden moeten twijfelen over (de afwezigheid van) schulden en hebben nagelaten hiernaar nader onderzoek te doen, kunnen zij als niet te goeder trouw worden aangemerkt (TK 34224, nr. 3 blz. 13).
Naar het oordeel van de kantonrechters zijn de erfgenamen niet te goeder trouw geweest. Zij hadden na het overlijden van hun vader maar naar diens testament moeten vragen en uit overgelegde stukken blijkt zelfs dat er tussen de erfgenamen in 1997 al over een niet opeisbare vordering was gecorrespondeerd. Ook het beroep op de redelijkheid en billijkheid ex artikel BW 6:2 wordt verworpen. Want dat de nalatenschap van de ouders als gevolg van het beneficiair aanvaarden door twee van de elf erfgenamen niet gelijk over alle erfgenamen wordt verdeeld betekent namelijk nog niet dat dit onaanvaardbaar is als bedoeld in artikel 6:2 lid 2 BW. De Kantonrechter overweegt nog fijntjes dat het daarbij van belang is dat de ongelijke verdeling het gevolg zal is van het handelen van partijen zelf.
HUIDIG RECHT
De ouderlijke boedelverdeling is weliswaar onder het huidig recht niet meer mogelijk. Ons huidig erfrecht kent immers een een gesloten stelsel van wilsbeschikkingen.[5] Maar volgens het overgangsrecht blijven oude wilsbeschikkingen die onder het oude recht geldig waren ook van kracht onder het huidige recht.[6] In de praktijk zullen we nog regelmatig testamenten van voor 2003 tegenkomen.
Maar let op. Onder het huidige recht is de wettelijke verdeling van artikel 13 boek 4 BW in het leven geroepen en daarbij speelt precies hetzelfde. Immers ook daar krijgen de kinderen van rechtswege een geldvordering ten laste van de langstlevende echtgenoot, overeenkomend met de waarde van hun erfdeel. En ook hier betreft het een vordering die in beginsel pas opeisbaar is bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot.[7]
Sta je voor de keuze om een erfenis al dan niet (beneficiair) te aanvaarden, kijk dan niet alleen naar vorderingen van derden maar ben je bewust van de mogelijke vorderingen uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling en wettelijke verdeling.
Leek, januari 2019
Voetnoten:
[1] ECLI:NL:RBGEL:2018:3615
[2] BW 4:182 lid 2; Zij worden van rechtswege schuldenaar van de schulden van de erflater die niet met zijn dood zijn teniet gegaan.
[3] BW 4:184 regelt uitdrukkelijk en limitatief wanneer schuldeisers van de nalatenschap zich kunnen verhalen op het overige vermogen van de erfgenaam
[4] Stb. 2016, 226
[5] BW 4:42: een beschikking …….die in dit Boek is geregeld of in de wet als zodanig wordt aangemerkt.
[6] Art.79 overgangswet
[7] De opeisbaarheidsgronden “overlijden en faillissement” zijn bij uiterste wilsbeschikking uit te breiden.